Kifid zaaknummer | 20.03686 |
Datum klacht verzekeraar | 10-11-2020 |
Datum start Kifid procedure | 16-11-2020 |
Datum Kifid uitspraak | 29-01-2024 |
Bindend of niet-bindend advies | Bindend |
De premie voor het verzekeren van het overlijdensrisico
Uit diverse collectieve procedures kan worden geconcludeerd dat voor beleggingsverzekeringen, waarbij de premie (kostprijs) voor het verzekeren van het risico op voortijdig overlijden van een of meerdere verzekerden periodiek, achteraf wordt berekend (een zogeheten Universal Life verzekering), de hoogte van deze premie niet is overeengekomen (geen wilsovereenstemming over de hoogte van de premie). De betaalde premies zijn daarmee onverschuldigd betaald. Daarover is in de onderhavige procedure een klacht ingediend. De Geschillencommissie heeft de vordering hierover afgewezen op basis van onderstaande, gestandaardiseerde, overweging:
‘Als een overlijdensuitkering is meeverzekerd, wordt van een gemiddeld geïnformeerde en oplettende consument verwacht dat hij weet dat tegenover die dekking een premie staat en dat die premie dus onderdeel is van de bruto premie, of dat overlijdensrisicopremie aan de waarde van de verzekering wordt onttrokken. Het in rekening brengen van een overlijdensrisicopremie vindt daarom zijn grondslag in de verzekeringsovereenkomst. Voor zover gesteld wordt dat de verzekeraar een te hoge risicopremie in rekening heeft gebracht, moet de consument aannemelijk maken dat hij voor een ander product zou hebben gekozen, als hij wel vooraf over de hoogte van de premie zou zijn geïnformeerd. Daarnaast moet hij ook aannemelijk maken dat de premie (substantieel) hoger was dan de premies voor vergelijkbare producten van andere aanbieders (CvB 2017-043, rechtsoverwegingen 5.21 t/m 5.24)‘.
Er is in genoemde CvB uitspraak sprake van een unit-linked verzekering. Dit is een uiterst relevant verschil. In het advies dat Advocaat Generaal Hartlief voor de Hoge Raad heeft opgesteld in de prejudiciële procedure van de Vereniging Woekerpolis.nl tegen Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (ECLI:NL:PHR:2021:973) worden beide type verzekeringen beschreven:
- ‘(ii) Bij een unit linked beleggingsverzekering belegt de verzekeraar de (bruto) premie die de verzekeringnemer betaalt (de inleg), na aftrek van de verzekeringskosten en de (overlijdens)risicopremie, in participaties (units) in door de verzekeraar aangeboden beleggingsfondsen.
- (iii) Een universal life beleggingsverzekering is een specifieke vorm van de unit linked beleggingsverzekering, waarin de verzekeraar de gehele door de verzekeringnemer betaalde (bruto) premie (de inleg) meteen in participaties (units) belegt.27 Vervolgens verkoopt de verzekeraar een aantal participaties, waaruit de verzekeringskosten en de (overlijdens)risicopremie worden voldaan.
In onderhavig dossier is sprake van een Universal Life verzekering. Hierdoor mocht de Geschillencommissie zich niet baseren op bovengenoemde CvB uitspraak en eisen dat verzekeringnemer o.a. aantoont dat de risicopremie te hoog zou zijn geweest in vergelijking met andere verzekeraars.
Het hoeft uiteraard geen betoog dat er in de onderhavige verzekering grondslag is voor het in rekening brengen van een overlijdensrisicopremie. De vraag is dan wel hoe moet worden geoordeeld over de wilsovereenstemming over de hoogte van de risicopremie als deze vooraf niet valt te berekenen en dus overeen te komen, ook niet als de verzekeraar een sterftetabel als onderdeel van de voorwaarden heeft toegevoegd. De sterftetabel is slechts een onderdeel, forse kosten en (onzeker, fluctuerend) rendement hebben net zozeer invloed op de berekening van de risicopremie.
Het is in deze zin relevant om te kijken naar de beoordeling van deze vraag zoals rechtbanken en gerechtshoven dat hebben gedaan in diverse collectieve procedures die zijn gevoerd tegen diverse verzekeraars. Jurisprudentie uit collectieve zaken levert de bevestiging dat over de hoogte van de risicopremie geen overeenstemming heeft kunnen bestaan. Onderstaand een voorbeeld uitspraak:
Gerechtshof Den Haag inzake Nationale Nederlanden (ECLI:NL:GHDHA:2023:1854)
r.o. 11.13 ‘op grond van artikel 2 lid 2 onder h RIAV 1994 en 1998 (die geruisloos zijn over gegaan in de Wft en het Bgfo (toevoeging Shureluck) dient verzekeraar Consument afzonderlijk te informeren over de overlijdensrisicopremie. Deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat er geen wilsovereenstemming is over de hoogte van de premie voor de overlijdensrisicodekking.
Conclusie: de Geschillencommissie vergelijkt een appel met een peer en stelt vanwege het feit dat de appel niet op een peer lijkt, de appel niets te klagen heeft.